Een ‘stoof’ of ‘stove’ was een laatmiddeleeuws badhuis voor 10 à 15 personen, waar vooral bemiddelde lieden vaak in gezelschap genoten van een warm bad, een drankje en een hapje, een gezellig gesprek, een zacht bed en soms meer. Sommige stoven waren inderdaad verdoken bordelen. Er waren stoven voor mannen, vrouwen of beide seksen, met warmwaterbaden of droge warmte. Verwarming gebeurde met open haarden of, efficiënter, met dure tegelkachels. De populariteit van de badhuizen in de steden bereikte een piek in de vijftiende eeuw. Gent telde er toen een veertigtal, ongeveer evenveel als Brugge, bekend vanwege zijn badhuiscultuur.

In de vijftiende eeuw bezat de Sint-Baafsabdij de stove Clinckerspoort, ondergebracht in een groot huis aan de bekende Proostvijver op de Visserij, een deel van het Sint-Baafsdorp. Via de nabije Schelde kon het gebruikte badwater geloosd worden en een waterstraatje dat uitgaf op de rivier zorgde voor discretie. Vanaf oktober 1405 huurde Jan de Winne de stove voor een termijn van zes jaar van de aalmoezenier van de abdij. Hij betaalde hiervoor 12 groten tournoois per week. Vanaf mei 1407 onderverhuurde Jan de stove voor 2, 5 jaar aan het echtpaar Daniel van der Heeken en Aachte van Scaloen voor 16 groten tournoois per week. Hij deed zijn naam dus alle eer aan.

Eind vijftiende eeuw werd de stove omgebouwd tot een gewoon woonhuis. Niet uitzonderlijk. Veel badhuizen werden rond die tijd of nog iets later omgebouwd tot woonhuizen of kleine brouwerijen. Als gevolg hiervan zijn er amper restanten van die kleine middeleeuwse badhuizen. Illustraties in handschriften en later in gedrukte boeken geven ons wel een impressie ervan.

Marc Hanson

illustraties:
Fragment van een illustratie uit de Codex Manesse, 1300-1340. Bron: Universitätsbibliothek Heidelberg
Badhuisscène uit Factorum Dictorumque Memorabilium des Valerius Maximus, 1475. Bron: Wikipedia