Lang voor er sprake was van Macharius, naar wie onze wijk is genoemd, stond op de plaats van de huidige ruïne een van de machtigste benedictijnerabdijen van Vlaanderen en ver daarbuiten. Hoe is ze precies daar gekomen? Marc Hanson legt uit. Meer info over de geschiedenis van de Sint-Baafsabdij en de Machariuswijk vind je in onze publicaties of op onze rondleidingen.

In het midden zit de Heilige Bavo op een bank. Hij heeft een staf en een boek in de handen; aan zijn voeten rusten twee vergulde leeuwen en het wapenschild van de abdij. De heilige is hier als edelman voorgesteld.
Miniatuur uit de Dodenrol van de Sint-Baafsabdij

AMANDUS EN BAVO: STICHTER EN NAAMGEVER

Z

endelingen trachtten in de 7de eeuw het hele gebied tussen de Somme en de Ardennen voor het christelijke geloof te winnen. Als steunpunten voor die evangelisering van het omliggende gebied stichtten ze abdijen. Een van die gedreven zendelingen was Amandus, afkomstig uit Zuid-Frankrijk. Via de Schelde bereikte hij rond 630 de Blandijnberg, waar hij met steun van de Merovingische koning een bescheiden houten klooster, de latere Sint-Pietersabdij, kon bouwen. Vanuit deze veilige schuilplaats ondernam hij zijn bekeringswerk in het gebied vlak bij de samenvloeiing van Leie en Schelde, Ganda genaamd. Op de hoger gelegen zandige gronden leefde er toen al een agrarische gemeenschap van enige omvang. Met de steun van dezelfde koning wist hij er gronden te verwerven, medewerkers te rekruteren en een kerkje te bouwen.

Korte tijd later schoot een zekere Adalwin hem te hulp. Deze rijke edelman uit Haspengouw was na het overlijden van zijn vrouw door Amandus bekeerd en gedoopt. Hij trad in het klooster, waarbij hij de naam Bavo aannam. Met toestemming van zijn leermeester vestigde hij zich als kluizenaar in de buurt van Gent, waar hij na zijn dood (voor 659) lokaal werd vereerd. Nadat zijn gebeente naar de Gandakerk was overgebracht, nam ook hier zijn verering snel toe, wat natuurlijk uitmondde in allerlei giften en schenkingen. Zo groeide waarschijnlijk nog voor het einde van de 7de eeuw uit de clerus verbonden aan die kerk een tweede kloostergemeenschap op amper een kilometer van Sint-Pieters. Vanaf de 9de eeuw zou het Gandaklooster meer en meer Sint-Baafs worden genoemd.

De jongste zoon van Karel de Grote, Lodewijk de Vrome (814-840), stelde Einhard (✞ 840), de beroemde biograaf van Karel, aan tot abt van de Ganda(Sint-Baafs)abdij. Zo werd de abdij een rijksklooster onder de leiding van een lekenabt. De kloosterlingen waren toen kanunniken en nog geen benedictijnen. Met zo’n invloedrijke abt als beschermheer en door het succes van de Bavoverering tot ver buiten Gent, kende het klooster een eerste bloeitijd. Het was wellicht Einhard die een eerste stenen kerk liet optrekken. De andere kloostergebouwen waren toen waarschijnlijk nog van hout, dat toen in de buurt ruim voorradig was.

NOORMANNENELLENDE

A

an die bloeitijd kwam een einde door twee opeenvolgende invallen door de Noormannen in de tweede helft van de 9de eeuw. In 879-880 sloegen ze zelfs hun winterkamp op in de abdij. Onder dreiging van al dat geweld waren de kloosterlingen naar de Franse stad Laôn uitgeweken, omdat de toenmalige lekenabt graaf van Laôn was. Na bijna een halve eeuw afwezigheid kwam de communauteit uit ballingschap naar Gent terug. Die lange afwezigheid werd hen bijna fataal: de kloostergebouwen lagen in puin en hun talrijke bezittingen waren in beslag genomen door de Vlaamse graaf Arnulf I (918-965). Die had ondertussen een zeer sterke band opgebouwd met de Sint-Pietersabdij. Na aandringen van de bisschop van Doornik ging Arnulf dan toch over tot de materiële en geestelijke restauratie van de abdij. Hij gaf een deel van haar goederen terug en verplichtte de kloosterlingen tot het volgen van de regel van Benedictus. De abdij werd nu (946) een benedictijnenabdij onder leiding van een abt, die voortaan een geestelijke zou zijn.

Gaspar de Crayer, Heilige Macharius, patroon van de pestlijders, Sint-Baafskathedraal, Gent

DE ABDIJ GERED EN MACHTIG GEWORDEN

D

e ware redder van de abdij in nood was echter de Rooms-Duitse keizer Otto II (973-983). In zijn strijd tegen de Franse koning, van wie de Vlaamse graaf maar een vazal was, steunde hij voluit Sint-Baafs op de rechter Scheldeoever. De Schelde was toen immers de landsgrens tussen Frankrijk en het Heilige Roomse Rijk. Dankzij deze machtige beschermheer begon de abdij een tweede bloeiperiode, die gepaard ging met een felle concurrentiestrijd tegen de zusterabdij Sint-Pieters. Die bloei blijkt uit de aanzienlijke aangroei van haar domeinbezit en een grote bouwactiviteit. Onder abt Odwinus (981-998) begon de bouw van de imposante romaanse abdijkerk, waarvan ‘de oudste muur van Gent’ nog rechtstaat. Na hem werd er verder aan gebouwd zodat ze in het begin van de 11de eeuw (grotendeels) was afgewerkt. Nu konden bedevaarders van heinde en verre de relieken komen vereren in de crypte en aan de vele altaren van deze schitterende kerk.

Een van die ‘bedevaarders’ was niemand minder dan de ‘legendarische’ Macharius, naar eigen zeggen aartsbisschop van Antiochië. Toen hij kort daarna in het klooster aan de pest overleed, ontstond rond zijn persoon een snelgroeiende verering. Hij bracht het in geen tijd tot pest- en parochieheilige en gaf dus zijn naam aan onze parochie en wijk. Ondertussen werd ook ijverig gebouwd aan de overige kloostergebouwen, zodat de meeste ‘gebouwen’ van de ruïne uit de 10de tot 12de eeuw dateren.

In die periode ontstond ten oosten van de abdij het Sint-Baafsdorp dat zich op den duur tot ver buiten de huidige stadsring uitstrekte. Het kreeg een eigen parochiekerk, een eigen hospitaal en was op vele terreinen nauw met de abdij, maar meer en meer ook met de uitdeinende stad verbonden. De bewoners waren meiden en knechten die deels voor de abdij werkten, kleine boeren, wevers, ijzerbewerkers, lokale ambtenaren enzovoort. Vooral nadat het dorp was opgenomen binnen de oostelijke stadsomwalling (circa 1325), die het traject volgde van de huidige Hertog van Arenbergstraat, werd de juridische en financieel-economische greep van de stedelijke overheid steeds sterker. In die late(re) middeleeuwen deinde de abdij mee op het ritme van de lokale, regionale en internationale politieke en religieuze ontwikkelingen. Dat leverde haar geregeld voordelen op (zoals belangrijke diplomatieke opdrachten, huwelijken van groten der aarde in de abdijkerk), maar af en toe kwam ze daardoor ook in nauwe schoentjes (verwikkeld in familievetes, in de strijd om de ware paus, in de centralisatiegreep van de Bourgondiërs enzovoort).

Castrum novum Gandavense
Ingekleurde kopergravure uit Antonius Sanderus, Flandria Illustrata

DE ABDIJ AFGESCHAFT EN GESLOOPT

T

wee cruciale gebeurtenissen kort voor het midden van de 16de eeuw zouden het einde van de abdij betekenen. Na overleg met de hoogste religieuze en politieke overheid vormde abt Lucas Munich in 1536-37 de reguliere benedictijnenabdij om tot een seculier kapittel van kanunniken onder de leiding van een gemijterde proost. Nu had Gent een prestigieus en rijk kapittel, want het oude grafelijke kapittel van Sint-Veerle straalde sinds de 15de eeuw alleen maar onmacht uit. Op 31 juli 1537 legden de monniken het kloosterhabijt af en ze aanvaardden de kapittelstatuten, die hen verplichtten tot het bijwonen van het koorgebed, maar ontsloegen van de gelofte van armoede, terwijl ze ook nog eens van belangrijke privileges genoten.

In 1540 maakte Karel V korte metten met zijn geboortestad Gent, die geweigerd had haar aandeel in de vorstelijke bede te betalen en hierdoor de keizer danig op de tenen had getrapt. Op 29 april werd in het Prinsenhof aan de vertegenwoordigers van de stad het keiharde vonnis voorgelezen dat bekend bleef als de Concessio Carolina. (De gebeurtenis wordt nog jaarlijks herdacht in de indrukwekkende optocht van de stroppendragers.) Daarin werd onder meer de sloping bevolen van de Sint-Baafsabdij, de parochiekerk en de huizen van het Sint-Baafsdorp, want Karel wilde net op die plek een dwangburcht, gericht op het hart van de stad.

Zeer tegen hun zin moesten de nieuwe kanunniken hun schitterende locatie verlaten en kregen zij de Sint-Janskerk, die vanaf dan Sint-Baafskerk zou heten, als kapittelkerk toegewezen. De keizer liet er geen gras over groeien. Ondanks het gesmeek van de kanunniken en het protest van de bewoners begonnen nog in april enkele duizenden arbeiders met de grootscheepse slopingswerken en de bouw van de nieuwe versterking naar Italiaans model, bekend gebleven als het Spaans kasteel of het Spanjaardenkasteel. Al in 1545 was het immense bolwerk, dat ongeveer 2500 man herbergde, helemaal klaar.

AFBRAAK VAN HET SPAANS KASTEEL

H

et calvinistisch bewind begon in de zomer van 1577 met man en macht aan het slopen van de gehate burcht. Alleen de twee oostelijke bolwerken bleven overeind en werden in de nieuwe stadsversterking opgenomen. Nadat Alexander Farnese de stad weer onder Spaans gezag had gebracht (1584), liet hij de verwoeste citadel heropbouwen, een werk dat bijna tien jaar duurde. Vooral in de Oostenrijkse periode werd er binnen het kasteel voortdurend hersteld en verbouwd. Zo werd de vroegere schrijnwerkerij van de abdij verbouwd tot een classicistische woning voor de militaire gouverneur. In 1781 beval Jozef II (1781-1790) de ontmanteling van de vesting, maar tot de nieuwe citadel op de plaats van het huidige gelijknamige park afgewerkt was (circa 1830) , bleef de vesting in gebruik als garnizoensplaats en militair depot. Pas midden 19de eeuw zouden alle bovengrondse sporen van de vesting verdwenen zijn.

Het lavatorium rond 1900. Bron: Library of Congress

Gedenkplaat van Auguste Van Lokeren in de Sint-Baafsabdij

CONSERVATIE, URBANISATIE EN HERWAARDERING

A

an Auguste Van Lokeren (1799-1872), jurist en liberale Gentse schepen, maar vooral gepassioneerd door geschiedenis en archeologie, hebben we te danken dat de abdijruïnes, die staatseigendom waren, niet verdwenen, maar voor het nageslacht bewaard bleven. Ze kwamen in 1834 onder het beheer van de Commissie voor Monumenten (sinds 1818), die dadelijk begon met de eerste instandhoudingswerken. Korte tijd later kregen industrialisatie en urbanisatie ook deze voor Gent zo belangrijke historische plek in hun greep. De stad bouwde er in 1853-1857 een nieuw groot slachthuis en een veemarkt. Enkele jaren nadien werden straten getrokken, arbeiderswoningen (onder andere beluiken) gebouwd, cafés geopend en verkeersverbindingen aangelegd. Deze infrastructuur trok op haar beurt nieuwe bedrijven aan.

Niet iedereen was even gelukkig met die doorgedreven urbanisatie rond, op, en soms in de overblijfselen van de voormalige abdij. Ook na de dood van Van Lokeren bleef de Commissie alert en ondernemend. In 1887 schonk de Staat de abdijresten aan de stad Gent, op voorwaarde dat zij een museum zouden herbergen: het Museum voor Stenen Voorwerpen was geboren. In korte tijd werden tientallen middeleeuwse en latere grafstenen en andere stenen sculpturen, die bij (openbare)werken in de stad frequent aan het licht kwamen, tentoongesteld in de ontruimde refter en de vroegere voorraadkelders van de abdij. Bij K.B. van 28.12.1936 werden de ruïnes als historisch monument beschermd.

De sluiting (1989) en de sloping (1991) van het slachthuis betekenden het definitieve einde van een onstuimig industrieel verleden en van een periode waarin slachters en veehandelaars het wijkbeeld bepaalden. Ondertussen was al een herwaarderingsproject opgestart. De vervallen buurt kwam weer tot leven, heeft nu een evenwichtige sociale mix, biedt rust en ruimte en het broeit er van de initiatieven. Een ervan was de oprichting in het voorjaar van 2007 van ‘Buren van de abdij’ om buren, andere Gentenaars en toevallige bezoekers af en toe op zondag te laten genieten van de bijna monachale rust en stilte op deze cultuurhistorisch uitzonderlijke plek.

3D-filmpje van Historische Huizen over de geschiedenis van de abdij